Bron: Haarlemmermeer, schets van historie en ontwikkeling -
’Gemeente Haarlemmermeer - Sociografisch Bureau De Meerlanden’
1852-1870. het tijdperk van de kolonisatie
Deze periode, beginnend bij de inbezitname van het nieuwe land en eindigend bij de aanvang van de grote internationale landbouwcrisis, kan getypeerd worden als de moeilijkste maar wellicht ook meest interessante in de geschiedenis van de polder.
Leef- en werkomstandigheden van de pioniers.
De ontwikkelingvan Haarlemmermeer werd aanvankelijk gekenmerkt door de harde strijd die de pioniers moesten voeren om het snel verwilderende gebied bruikbaar te maken voor agrarische doeleinden.
In zijn studie "De Haarlemmermeer als kolonisatiegebied" heeft Ter Veen bijzondere aandacht geschonken aan deze eerste bewoners van de Meer. Wie waren deze pioniers en hoe leefden ze?
De meeste Haarlemmermeerbewoners kwamen uit het kleigebied van Noord- en Zuid-Holland, alsmede uit Friesland en het noordwestelijk deel van Noord-Brabant.
In vergelijking met de rest van Nederland kon gesproken worden van een jonge bevolking. In 1859 was ruim 14% van de mannelijke Nederlanders tussen de 30 en 40 jaar. In de Meer vormde deze leeftijdsgroep 35%. De bevolkingsaanwas was al heel gauw zeer aanzienlijk en er ontstonden veel grote gezinnen.
Vooral in het begin trok de Meer allerlei volk tot zich dat reden had de politie te ontwijken. Dat was in het nieuwe gebied vrij gemakkelijk, omdat er in deze eerste jaren (tot juli 1855) nog geen gemeente of polderbestuur was. Het gezag berustte nog steeds bij de door de regering ingestelde "Commissie van Beheer en Toezigt". Maar deze had weinig of geen machtsmiddelen, bezat ook geen reglement en gedroeg zich passief, temeer omdat zij wat ze als haar eigenlijke taak zag - de drooglegging - als voltooid beschouwde.
De gevolgen van deze bestuurloze periode zouden nog lang doorwerken. Eén daarvan was bijv. dat in 1858 nog bijna 40% der Meerbewoners niet bij de gemeente stond ingeschreven.
De huisvesting der eerste kolonisten - zowel polderjongens als landarbeiders - was onvoorstelbaar slecht. Enige palen en wat stro waren de voornaamste bouwstoffen van de arbeidersketen. Sommige hadden slechts één opening die tegelijk als deur en als schoorsteen dienst deed. Dergelijke woonsituaties werkten andere misstanden in de hand.
Zo was het drankmisbruik onder deze omstandigheden zeer groot. Men kon reeds voor de aanvang van het werk - om 4 uur ’s morgens - in de vele tapperijen terecht en wanneer men zaterdags het weekloon had ontvangen, werd dat voor een belangrijk deel in jenever omgezet. In 1860 telde de Meer op elke 12 gezinnen één tapperij (118 op 7.200 inwoners). De gemeenteraadszittingen eindigden soms met drinkgelagen en vechtpartijen. Onder kerktijd zette men in de kroegen de gevulde glazen op rijen klaar om de klanten maar snel te kunnen bedienen.
Schrikwekkend was ook de sterfte van kinderen: in de periode 1856 tot 1860 behoorde meer dan een derde van alle overledenen tot deze categorie (in 1861 zelfs 41%). Nu was de kindersterfte in die jaren overal groot, maar in diezelfde periode was zij voor geheel Nederland "slechts" 22% van het totaal.
De meest elementaire voorzieningen, zoals medische verzorging voor mens en dier, begaanbare wegen, onderwijsvoorzieningen etc. ontbraken of lieten veel - soms alles - te wensen over.
In een artikel van een zekere D. Kouwenaar in Elseviers geïllustreerd maandschrift van juni 1902 lezen we ondermeer over de eerste periode na de droogmaking.
"Een ieder moest nog leeren hoe in het nieuwe land te leven. Zelfs zij die al spoedig veldvruchten wonnen, scholden op den toestand. Want zij konden ze niet ter markt brengen, en wie in het hartje van den 18.000 bunders grooten modderpoel zat, bleef er zitten ook. De veearts kon de paarden niet genezen en de geneesheer de menschen niet; de kinderen konden niet ter school gaan en de deurwaarders geen dwangbevelen rondbrengen".
En even verder vervolgt Kouwenaar met een opsomming van de tot stand gekomen meest "elementaire" voorzieningen voor die tijd.
"Het rad van het dagelijksch leven begon ook in den Haarlemmermeerpolder al spoedig zeer regelmatig en steeds sneller te draaien. Kerken, scholen en gevangenissen werden gebouwd, markten en belastingen ingesteld, kies- en zangvereenigingen enz. opgericht en een armenzorg ingesteld. Want die kwam hier al spoedig ook".
Vestiging langs de randen van de Haarlemmermeer.
Mede omdat de kolonisten in de polder van veel noodzakelijke voorzieningen verstoken waren, ontstond bij nieuwe inwoners, afkomstig uit naburige gemeenten, in toenemende mate de neiging om zich langs de randen van de Haarlemmermeer, met name langs de ringdijk te vestigen. Deze "overloop" uit de randgemeenten bracht het ontstaan van een groot aantal dijk-dorpen met zich mee.
Vele van de nieuwkomers introduceerden hun eigen bestaansbronnen binnen dit gebied. Uiteindelijk leidde dit tot groenteteelt in het noorden, bollenteelt in het westen en bloementeelt in het oosten.
Zowel het grote aantal geboorten als de vestiging van buitenaf zorgden ervoor, dat de bevolkingsaanwas gestaag doorging. Telde Haarlemmermeer in 1855 nog slechts 3.000 inwoners, ruim 20 jaar later in 1877 was dit aantal gegroeid tot meer dan 14.000, waarvan er 8.000 langs de randen van de Meer woonden.
In het algemeen waren er grote verschillen - op kerkelijk maar ook op sociaal-economisch gebied - tussen de bewoners in de polder en die aan de rand. Laatstgenoemden behoorden veelal tot de economisch zwakkeren, die van het polderbestuur een stukje dijkgrond in recht van opstal kregen (veelal voor een prijs van ongeveer 2½ cent per jaar per vierkante meter). Hierdoor verwierven deze opstalhouders onder meer het recht op deze grond een woninkje te mogen bouwen. Het streven van de landarbeider naar een eigen stuk grond vond steun bij de grondgebruikens die nu ontslagen werden van de plicht hun arbeiders voor hun levensonderhoud een stukje van hun grondbezit af te staan. Een ander deel van de randbevolking werd gevormd door vroegere inwoners van dorpen als Aalsmeer, Lisse, Hillegom en Halfweg. Deze groep vormde tezamen met de hier gevestigde landarbeiders het armste deel van de polderbevolking Hoe zwak zij economisch waren blijkt uit de aarzeling van het polderbestuur de opstal tot 4 cent te verhogen:
"De opstalhouders behoren allen tot de mingegoedendie met moeite de kost voor hun gezin kunnen verdienen".
De verschillen tussen het midden van Haarlemmermeer en de randstreken vinden hun weerslag, zoals gezegd, ook in de kerkelijke schakeringen. De Haarlemmermeer is in het begin een zeer kerkelijk gebied geweest. In zijn boek over de Haarlemmermeer vermeldt Boekel, dat van de bevolking -in 1864 ongeveer 9.300 in getal - slechts 3 personen tot generlei kerkelijke gezindte behoorden.
Van de grote kerkelijke groeperingen waren de rooms-katholieken vooral sterk vertegenwoordigd in het westelijk randgebied van de gemeente, terwijl de nederlands-hervormden en met name ook de groep der gereformeerden vooral in de polderkernen en het oostelijk randgebied vertegenwoordigd waren.
Instelling van gemeentebestuur en polderbestuur.
Op 11 juli 1855 - 3 jaar na de drooglegging - werd de gemeente Haarlemmermeer ingesteld. In het gedenkboek "Van Bruisend Water tot Ruisend Graan" staat daarover ondermeer:
"De wet waarbij de gemeente Haarlemmermeer werd ingesteld, bevestigde niet een toestand die reeds bestond, een bestuur dat reeds aanwezig was en enkele bevoegdheden uitoefende; zij decreteerde eenvoudig dat de drooggevallen kleivlakte, die eens het Haarlemmermeer was, een gemeente zou zijn.
Toen deze wet in werking trad was er van een gemeentebestuur nog geen sprake, laat staan van de technische en administratieve diensten zonder welke men zich een openbaar bestuur tegenwoordig moeilijk kan denken. De eerste burgemeester, de heer Mr. M.S.P. Pabst, aanvaardde op 14 September 1855 zijn functie, de gemeenteraad vergaderde voor het eerst op 30 November 1855 en benoemde tot gemeentesecretaris de heer D. Eggink.
Een gemeentehuis was er aanvankelijk niet, de gemeenteadministratie werd te Heemstede in een kamer van het raadhuis aldaar gevoerd. Later, op 1 December 1856, werd de secretarie gevestigd in een perceel aan de Bennebroekerweg bij de Hoofdvaart - de buurt heet thans nog Oude Secretarie - en weer 11 jaar later, in 1867 kon het huidige raadhuis der gemeente in gebruik worden genomen".
Mr. MSP Pabst, H’meers 1e burgemeester in de periode 1855-62
Al met al leidde het gemeentelijk bestuur in die beginfase een behoeftig bestaan. De materiële middelen voor een gemeentelijk leven waren niet aanwezig, de gemeente had ze niet en het rijk verschafte ze niet. De overtuiging dat bij de ontsluiting en vooral bij de ontwikkeling van een nieuw gebied de rijksoverheid een zeer belangrijke taak heeft, was in het midden der negentiende eeuw in Nederland nog vrijwel niet aanwezig.
Enkele dagen na de instelling van de gemeente volgde -op 20 juli 1855-de instelling van een polderbestuur ten behoeve van het waterschap de Haarlemmermeerpolder. Behalve de belangrijke en zeker in die dagen allesbehalve gemakkelijke taak om de waterhuishouding in de polder te regelen, had dit bestuur tevens de verantwoordelijkheid voor de wegen. Ter illustratie van de problematiek waarmee het polderbestuur direct geconfronteerd werd, kan wellicht het beste nog eens geciteerd worden uit Haarlemmermeers reeds eerder aangehaalde gedenkboek:
"In de winter van 1855-56 waren de lage delen van het nieuwe stukje Holland voor de derde maal ondergelopen. De grond in de polder was nog verzadigd van het water, dat er eeuwenlang boven gestaan had en weigerde ook maar een druppel water op te nemen. Het gevolg hiervan waren in herfst en winter tot de rand (en dikwijls er ver over!) gevulde vaarten en sloten, soppige akkers, die de naam "moeras" eer aandeden en wegen die niet meer dan baggerpaden waren".
het staatshofje te haarlem, zetel van het polderbestuur van de haarlemmermeer van 1866 -1913: dit gebouw is thans in gebruik als antiquariaat
In feite kreeg het polderbestuur van het rijk de taak opgedrongen de nog niet gerealiseerde droogmaking te voltooien.
Daarnaast voerde iedere boer op eigen houtje zijn strijd tegen het water, zonder al te veel rekening te houden met de overlast die hij anderen door afdamming van zijn sloten en door het op eigen initiatief bemalen van zijn grond aandeed. Het gewenste waterpeil in de polder zou nog geruime tijd een bron van onenigheid vormen tussen boeren op hooggelegen en boeren op laaggelegen gronden. Door de voortgang van de techniek kreeg men eerst rond 1920 de waterhuishouding goed in de hand. Men wist het water-peil terug te dringen van 4.75 m. beneden N.A.P. in 1855 tot 5.75 m. beneden N.A.P. in 1919. Afzonderlijke onderbemaling van laaggelegen landerijen kon nu zonder bezwaar voor de hooglanders de problemen der laag-landers oplossen.
Burgemeester Amersfoordt.
Het slechte woon- en leefklimaat in de Meer in de eerste decennia na de drooglegging eiste vele slachtoffers. Velen konden de strijd om het bestaan niet volhouden en vertrokken weer. De slechte hygiëne werkte besmettelijke ziekten in de hand. Een hoog sterftecijfer onder alle leeftijdsgroepen, maar, zoals we eerder zagen, vooral onder kinderen was het gevolg.
Een in deze tijd op de voorgrond tredende man was de jurist, modelboer en gemeentebestuurder, Mr. J.P. Amersfoordt. Amersfoordt, zoon van een gegoede familie - zijn vader was hoogleraar - studeerde rechten te Leiden. Hij had echter reeds vroeg een bijzondere belangstelling voor de landbouw. Dit was dan ook de reden, dat hij de landbouwhogeschool te Hohenheim bij Stuttgart bezocht en vervolgens een studiereis maakte naar het, op landbouwgebied, zeer vooruitstrevende Engeland. Amersfoordt bestudeerde niet alleen de nieuwe landbouwmethoden, maar paste ze ook toe. Op zijn in het noorden van Haarlemmermeer gelegen modelboerderij "de Badhoeve", voerde hij de nieuwste machines in en introduceerde moderne, veelal uit Engeland overgenomen werkwijzen. Mede door de stimulerende invloed die er van zijn inspanningen uitging, was Haarlemmermeer reeds omstreeks 1875 een welvarend landbouwgebied geworden, waar het landbouwbedrijf rationeler was dan elders in Nederland, waar kunstmest algemeen ingang had gevonden en landbouwmachines verhoudingsgewijs veel werden gebruikt. Niet alleen in de hoedanigheid van modelboer, maar ook in zijn kwaliteit als bestuurder heeft Amersfoordt bekendheid verworven. Hij was gemeenteraadslid sinds 1855, vervulde een functie - als hoofdingeland - in het polderbestuur, en werd, in 1863, benoemd tot burgemeester van Haarlemmermeer, als opvolger van de het jaar daarvoor overleden burgemeester Pabst. Deze functie heeft hij tot 1869 vervuld. Ook als bestuurder kan Amersfoordt getypeerd worden a Is een - zeker voor die tijd -vooruitstrevend en vooral ook sociaal bewogen man. Dit laatste moge onder meer blijken uit een hierna volgend citaat ontleend aan een lezing van Amersfoordt voor de leden van Felix Meritis (Letterlijk: "Gelukkig door Verdiensten" was een Vereniging ter bevordering en ter beoefening van Kunsten en wetenschappen, die bestond van 1777 tot 1888. De vereniging exploiteerde een eigen gebouw aan de Keizersgracht te Amsterdam):
"Wilt ge een recept om spoedig rijk te worden door arme lieden uit te zuigen, te leven van hun zweet? Koop dan een groot stuk grond zoo goedkoop mogelijk in, het geeft niet hoe de hoedanigheid van den bodem is, want iedereen wil land huren. Verdeel het in kleine percelen, verhuur die voor tien gulden per honderd ellen per jaar, laat het geld liefst eenige jaren vooruit betalen. Laat Uw pachters een ellendige hut bouwen van planken en stroo en sla dan de pacht op. Kunnen zij niet betalen, zoo behoren de hutten aan U en het land "met opstallen" is weer meer waard Zorg ervoor, dat ge nooit op Uw land aanwezig zijt Of Uw pachters te kampen hebben met ziekten, epidemieën, misgewas, dood, bemoeit U er niet mee; dat zij n zorgen voorde buren, de gemeente. Alser geld verzameld wordt om een kerk of een school te bouwen, wees dan nooit te vinden. Wees zelf lid van een bijbel- of zendingsgenootschap in de stad, maar zuig de Meer uit ten koste van menschen en grond".
Naast zijn goede eigenschappen was zijn grote zwakte dat hij een slecht tacticus was. Zijn eigenzinnigheid leidde soms tot ernstige strubbelingen met de gemeenteraad, terwijl dezelfde eigenschap hem ook van een groot deel der Meerbewoners vervreemdde. Deze bleven in hem veelal de rijke, wat wispelturige aristocraat zien.
De tegenwerking, die Amersfoordt als gevolg hiervan ook van de zijde van de bevolking ondervond, heeft hem sterk geremd en teleurgesteld bij de verwezenlijking van zijn doeleinden. Ondanks dat kan gesteld worden dat hij op meerdere terreinen een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de verbetering van de levensomstandigheden van de Meerbewoners In dit verband mag genoemd worden zijn streven naar de totstandkoming van scholen en vooral ook zijn maatregelen ter bestrijding van de in de polder om zich heen grijpende epidemische ziekten als typhus, malaria en cholera. Een ander belangrijk doel dat hem voor ogen stond: de Haarlemmermeerspoorlijn, is eerst geruime tijd na zijn overlijden gerealiseerd (namelijk in 1912).