Leimuiderbrug
De Schets van het buurtschap Leimuiderbrug uit 1975 is opgenomen onder het hoofdstuk Burgerveen eo

De Ringvaartbrug naar Leimuiden in de jaren 20
Theadora Baak is geboren in Februari 1945 en groeide op aan de Leimuiderdijk op nr 371 vlak bij de brug over de Ringvaart naar Leimuiden. Als reactie op mijn website verteld zij over dit buurtje
Door Theadora Baak
Juli 2006
De vijftiger jaren waarin ik opgroeide
Als je nu terug kijkt op de vijftiger jaren waarin ik opgroeide, valt het me het grote verschil op tussen generaties, gewoontes en gebruiken tav het heden anno 2006. Als opgroeiend kind ken je alleen maar het eigen ouderlijk huis met alles wat het voorstelde. Wij hadden acht kinderen, doch de herinneringen aan de oudste zussen zijn zeer gering. De meiden gingen na de lagere school werken voor dag en nacht. Kennelijk was dat de gewoonte in die jaren bij gezinnen in de gewone arbeidersklasse.

De familie Baak in 1952 bij het 25 jarig huwelijk met vlnr achter: Sjaan, Nel, Riet, Corrie en Gonnie voor: Theadora, Vader Kobus, Paula, Moeder Gonda en Koos
In de nadagen van de oorlog 1940-45 ben ik geboren nl februari 1945. Het was bitter koud die vroege ochtenden, er vielen die nacht nog bommen richting Burgerveen vertelde de oudere zussen later tegen mij. Mijn kinderjaren waren niet zoals van mensen, die als kind of volwassenen de oorlog hadden meegemaakt. Mijn jaren aan de dijk werden in alle rust door de mensen om mij heen beleefd. De angsten waren verdwenen en als kind zag ik nog wel eens vlaggen wapperen wanneer de dag van de bevrijding werd herdacht. Boven op onze slaapzolder in een hoek achter het bed lagen nog slingers en andere gekleurde vrolijke zaken die dan tevoorschijn mochten komen. Ik zie mijzelf nog spelen met oranje slingers waar ’n wasknijper aan werd gekneld, ik draaide dan rondjes met m’n armen en de sliert vloog de lucht in bij het loslaten. Ook lagen er nog sjerpen van die gekke oranje kleur, ik heb nog ’n fotootje waarop mijn zus op de kermis in Burgerveen dit om haar heen droeg. De waarde van de bevrijding was in die jaren enorm groot. Alhoewel er altijd wel wat gebeurde aan de dijk, waren de jaren toch rustigjes en kalm. Men was kennelijk moe van al die bange en onrustige jaren. Mensen die de oorlogsjaren hebben meegemaakt zouden spannender verhalen kunnen vertellen dan ikzelf. Toch heb ik een poging gewaagd mijn kinderjaren weer te geven in de beleving van het kind zelf.
Een wandeling over de Dijk
Mijn buurman Teun Speelman [Leimuiderdijk 370] werkte bij de tankdienst van de KLM. De buren Speelman hadden twee kinderen Els en Leo. Er komt nog ’n derde kindje bij. Net als bij ons thuis waar Paula wordt geboren, is er daar ook ’n meisje bij gekomen, genaamd Sijtje. Waarom zij altijd Dokie wordt genoemd is mij niet helemaal duidelijk. Ik als buurmeisje vindt dat geen van de drie kinderen bij de buren op elkaar lijken. Twee van die ukkies Paula en Doki, daar heb je niet veel aan om mee te spelen. Ik hield al niet zo van poppen, dus schonk ik daar niet zoveel
aandacht aan. Als ik acht jaar ben, zijn zij nog maar drie jaar. Ik leef in m’n eigen wereldje, die vooral bestaat uit het opzien naar de oudere meisjes van de dijk. Zij waren toch mijn voorbeeld..? Els was het lievelingetje van Oma Roubos uit Burgerveen. Ze draagt altijd de mooiste kleertjes van de dijk en Leo, och arme jongen heeft rood haar. Mooie Elsje en rooie Leo die noch op z’n vader of moeder lijkt. Els is klein en tenger en heeft witte krullen. Ze is vriendin met Corrie Smit even verderop aan de dijk, ook Gonnie m’n zus hoort daar wel bij, zij zijn wat ouder en spelen vaak met elkaar. Els zit ook op de gymvereniging KWIEK en is de lenigste van iedereen die daar op gym zit. Els en Leo zijn leuke kinderen en ik speel vaak met Leo, dan m’n broer Koos en nog ’n paar jongens uit de buurt. Ieder speelt met de eigen leeftijdgenootjes. Doch met zwemmen en schaatsen wordt niet zo nauw gekeken. Wanneer wij iets nieuws van kleding krijgen, is het vaste prik dat we dan even naar Sijt gaan om het nieuwe jurkje te laten zien. Nooit heb ik meegemaakt dat er ruzie was met de buren, Het was - vooral in de keuken - zeer gehorig. Je kon zelf met elkaar praten door het gat wat in het keukenkastje zat. Mijn moeder leende vaak suiker, boter of koffie etc. bij buurvrouw Sijt. Ik vond als kind dat bij de buren alles mooier en beter eruit zag dan bij ons thuis. Zelfs de tuin zag er altijd netter uit en niet te vergeten de was die ook witter aan de lijnen hing te wapperen. Het waren geweldige buren..! ’n Enkele maal kwam ik wel eens in hun huiskamer, we waren geen koffieleut-buurtjes, maar wel kon je altijd ’n beroep doen op elkaar.
Aan de andere kant woonde Pleun Willemstein[372] met z’n vrouw Maartje. Ze zouden kinderloos blijven. Als ik me goed herinner was hij buschauffeur en in later jaren werkte hij bij Koen van de autorijschool in Hoofddorp. Dat was makkelijk voor mij, ik heb autorijden geleerd van mijn buurman Pleun. Toen ik ging lessen leefde mijn vader nog, die vond dat maar overbodig want ik zou toch trouwen en dan had je dat niet nodig vond hij. Toch wilde ik mijn rijbewijs halen. Verkering had ik toen nog niet. De oudste meiden waren getrouwd en kregen kinderen. Ik heb ze nauwelijks gekend, daar was het leeftijdsverschil te groot voor.
Naast Willemstein woonde Wesselius[374], dat was het huis met de tierige klimop die als een warm dekbed het huisje sierde. Wat hij van zijn beroep deed weet ik niet, ik kende hem als een besnorde oude grijze man. Zijn vrouw noemden wij Opoe Heintje, hoe ze werkelijk heette vroeg je je nooit af. Zij was nogal pittig en stotterde vreselijk. Nadat haar man was overleden kwam ze vaak wanneer Bas de ijsboer op zondag kwam naar ons bankje gelopen. Dan kreeg ze van mijn vader ook een ijsje, wat vond ik het toch zielig dat ze zo stotterde, ik had er zelf bijna pijn van. Zij was ooit naar mijn vader gegaan en waarschuwde hem dat z’n dochter wel eens in het schuurtje kwam van ouwe Piet v.d. Kamp. Dus mocht ik daar niet meer komen.
Als kind mochten wij TV kijken bij de Fam. v.d. Kamp[377] wij als kinderen spraken altijd over Moes Kamp. Ze waren één van de eersten die TV hadden en daar leerde ik dappere Dodo kennen. Op woensdag en zaterdagmiddag zaten daar kinderen uit de buurt. Meestal kregen we wel wat snoep of een koekje. Wij als kinderen genoten ademloos van alles wat wij zagen en zwaaiden terug naar Tante Hannie van de KRO
Moes Kamp was altijd in de kroeg te vinden en haar dochter Tinie werkte toen ook in het café en was getrouwd met George Kennis die in de autohandel zat en ook graag handel deed in de kroeg. Ze kregen later kinderen, ik geloof drie zonen. Tinie overleed kort na de geboorte van haar laatste zoontje. Als ik naar de slager liep zag ik haar voor het raam in bed liggen, ik durfde niet naar haar te zwaaien, soms wel, maar dan was ik er al bijna voorbij. Niks wist ik als tiener, m’n geest was nog te kinderlijk en naïef. In mijn latere volwassen jaren zou ik veel- heel veel- gaan begrijpen van de eigen ikke. Het ’lot’ in ’t leven zorgt daar wel voor!
Verderop meer over Café Ruimzicht in de Moes Kamp tijd
Ik wandel rustig voort over de straatsteentjes waarvan ik dan niet weet dat ik ze later zal missen. Het heeft iets warms daarop te lopen. Mogelijk heeft het te maken met het Aardse gevoel dat die stenen meer bij ons thuishoren dan de teer en asfalt. Waarop je wel veel beter kunt fietsen en auto rijden.

Ik breng een bezoekje bij Jan van Arkel[378], nee, niet bij Jan zelf, maar ik ga ganzeborden of mens erger je nieten bij Ellie van Arkel die van m’n eigen leeftijd is. Ze draagt een donker brilletje. Haar broertje Jan draagt geen brilletje. Het is het witgekalkte huis naast v.d. Kamp het café. Niet dat zij er wel eens binnen kwamen hoor! Ik ben geen echte vriendin van het enige meisje van mijn leeftijd. Zij zit op een andere school dan ik, ik moet veel verder lopen richting Rijnsaterwoude. Soms mag ik daar binnenkomen. Het huis is veel groter dan dat van ons. Toen ik eens met Ellie naar boven ging, omdat zij mij haar boven wilde laten zien zag ik daar echte slaapkamers. Ik zag de kamer van haar ouders, ik vroeg haar wat er naast het bed stond. "Och dat hoort bij de elektrische deken", zei ze. Ik had nog nooit zoiets gezien. Haar moeder was een wat sjieke vrouw en altijd heel netjes gekleed. Haar man was busshauffeur en zijn hobby was de glanzende motorfiets achter in het groene houten schuurtje. Zij hadden geen groentetuin, maar een stukje gras achter het huis. De tuintjes hadden allemaal trapjes want we woonden nu eenmaal langs de dijk. Als je de dijk opklom achter de huizen als je de tuintjes was doorgelopen, klom je de dijk op en was je binnen de kortste keren bij Mevr. Chardon om snoep te kopen of om de vergeten boodschapjes te halen voor je moeder. Ellie was anders dan ik en speelde weinig buiten, op zondag mocht ze al helemaal niet buiten spelen. Maar dat het met hun kerk te maken had kwam ik pas achter toen ik het van iemand anders hoorde. Mijn moeder praatte nooit over andere mensen dus hoe kom je er dan achter?
Ik ga weer weg en vervolg mijn weg en kom terecht bij Pietje Plezier en Thomas Smit[379]. Zij hebben twee dochters Fien en Corrie Smit. Ze waren vriendinnen van mijn oudere zussen. Ik kan me niet herinneren dat zij wel eens bij ons binnen kwamen. Wij van de buurt speelden als kind altijd buiten. Later kregen zij nog een nakomertje net als mijn moeder. Ze waren bijna even oud. Het jochie heette Piet of gewoon toen ie nog klein was Pietje. Thomas was gek op vissen aan z’n eigen stoep, niet met een gewoon dobbertje zoals wij, maar met gekleurde balletjes eraan. Ik zie hem nog voor me, urenlang bewegingloos aan de waterkant. Ik ben er nooit binnen geweest, hooguit eens als ik bloemen of sla ging verkopen omdat ik graag wat snoepgeld had. De sla zat vol luis, maar dat deerde de mensen van de dijk niet. De meesten kochten wel een kropje sla of een bosje duizendschonen van mij. Want hoe is dat liedje ook alweer, "dat is toch zo zielig voor het kind"! De meiden van Smit waren ouder dan ik, toch kan ik me nog wel de hooibergen herinneren waar zij speelden en ik mee mocht doen met wegkruipertje.
Maar ik ga nu even naar huis want het is etenstijd. In de keuken eten we met het geblokte blauwe zeil aan de muur. De keukentafel staat vlak voor de kleine ramen, doch de tafel is te klein om er met z’n allen aan te zitten. Tegen het blauwe zeil aan de muur staat nog ’n klein tafeltje. Daar is mijn plekkie om te eten samen met Sjaan . Zij werkt in Nieuwveen op een confectie atelier waar ze nachtkleding en schorten naaien. Sjaan zal het wel niet leuk hebben gevonden dat zij op een koude februari dag op haar verjaardag een zusje kreeg en dat was ikke zelf. Nooit meer alleen jarig kunnen zijn. De vergiet met sla staat op de tafel en ik haal een handje sla , er liggen ook wat piepertjes op mijn bord. Sjaan staat op en pakt de fles slasaus , ik gooi er ook een scheutje overheen en ze zet demonstratief de fles niet terug op de grote tafel. Sjaan was nergens bang voor, niet voor onweer en niet voor mijn vader. Niet dat ik echt bang was van mijn vader, maar wel degelijk ontzag, tegen hem durfde ik niks terug te zeggen. Sjaan wel..! Die had kennelijk veel karakter van mijn vader geërfd en het botstte nog wel eens tussen die twee. De sla komt uit de tuin en wordt heel fijn gesneden. Ook lekkere eigen piepers met jus van het vlees bij slager Wesselius vandaan. Eén keer per week word er vlees gebraden, ik lustte als kind geen vlees. Heerlijk is het eten weer want de sla wordt lekker zacht als je alles lekker door elkaar prakt..!!
Ik loop in gedachten weer eens de dijk op en ga eieren halen voor mijn vader met de vergiet in de handen naar de boerderij van Van der Maarl [in de laagte achter ons huis, dus vlak naast het Spoorhuis].
Er waren vier boerderijen die genoemd waren naar de jaargetijden lente-zomer-herfst en winter. Je had de Lente - van Immink[Weteringweg 113], de Zomer - de moooie boerderij van Endhoven[57], de Herfst van Van der Maarl en de Winter van Ooms[17]. Nog iets Noordelijker de St Jozef’s Hoeve van Munsterman[Weteringweg 3]. Elk jaar gingen wij als kinderen steevast Nieuwjaar wensen bij die vier boerenfamilies, we mochten dan de centjes die we kregen zelf houden. Of dat ’n streek traditie was, weet ik niet... Vroeger waren er paden vanaf de boerderijen naar de ringvaart met steiger om bieten etc. te lossen die ze met paard en wagen via de opritpaden naar het ’kanaal’(zeiden we altijd) brachten. Er waren tussen de boerderijen polderslootjes waar de kinderen wanneer er ijs lag gingen(leerden) schaatsen]
Op de Herst, dus bij van der Maarl, werkt de vrijgezelle vrouw van Willemstein die verderop woont vlakbij het viaduct over de weg. Die werkt er al vele jaren en is altijd maar bezig de boerderij schoon te houden van binnen, maar ook zie ik haar vaak het wasgoed op het bleekveld spreiden. Ik geloof dat zij Maartje heette. Kennen deed ik haar wel, want ze hielp ook altijd bij de gymnastiek vereniging KWIEK. - Kunne Willen In Ene Kracht, dat heb ik altijd nog onthouden. Dat was in Leimuiden bij de protestante gymvereniging.
De dame van der Maarl komt zelf aan de deur en weet dat ik eieren kom kopen. Ik vraag vijftien eieren met de boodschap of ze niet zo klein mogen zijn als de vorige keer, want m’n vader had dat er uitdrukkelijk bij gezegd. Een minzaam glimlachje gleed over haar mooie gezichtje. Ze deed het kleine deurtje open in de gang en ik zag ze er gebukt ingaan en kwam terug met de eieren, ik betaalde en klauterde weer de dijk op. Voorzichtig natuurlijk want stel je voor dat ik val.
Thuis vroeg mijn vader wie de eieren had gegeven, ’nou’!, zei hij, ’ze had zeker vandaag een goeie bui’! Hij pakte twee eieren en gooide ze stuk in een grote beker, deed er suiker bij en ging als een razende kloppen met twee vorken. Hij ging naar de kamer en zei tegen Paula dat haar geklutste eitjes klaar stonden op tafel in de keuken. Paula vond die eitjes geklutst heerlijk. Ik zag hoe ze ervan genoot.
In de kamerkast op één van de benedenste planken stond ook levertraan. Moe Baak had dat ooit gekocht voor kleine Paula’tje en met suiker erbij gaf moe haar het kleine lepeltje levertraan. Maar moe was dood gegaan en de levertraan stond nog steeds in de kast te wachten op het lepeltje. Inmiddels hoor ik in de verte Maarten Witte aankomen, pratend en wel, uit Burgerveen[283]. Mijn vader werkte vaak bij de boeren met hem en ook wel met Jan Pecht [JP pecht op 266, JN op 327 en J op 501] die in de volksmond Jan Pit werd genoemd. Dat mochten we niet hardop zeggen, want het scheen een scheldbijnaam te zijn. Doch dat wist ik eigenlijk niet, want hij sprak meestal over Jan Pit. De werkbesprekingen werden zo her en der gevoerd. Hoeveel per zwat en hoeveel het moest opleveren als hij één van de meiden erbij nam om te dunnen of te rapen. Toen ik groot genoeg was kroop ik ook over de landerijen van boeren met ’n ouwe manchesterse broek van mijn vader en zijn zwarte ouwe riem eromheen.
Mijn buren Pleun en Maartje[372] hadden wel eens gezegd dat de bal niet tegen de muur aan mocht komen en per ongeluk was ik dat wel eens vergeten in mijn balspel. "Koning 1 had geen been en Koning 2 zwom in zee tot ik kwam bij Koning 11 want die was het zelf. Ik gooide de bal tegen de muur liet hem stuiteren en sprong er wijdbeens overheen en snel weer de bal opvangen. Dat was het spel wat ik vaak speelde op onze werft. Dat kon bij ons beter dan bij Sijt en Teun Speelman[370] want die hadden veel grint op hun werft en dan is het lastig de bal te laten stuiteren. Altijd als ik het was vergeten kwam Maartje met een boos gezicht boven aan het zijraampje waarschuwen dat ik stout was.
Elke dag moest ik ’n behoorlijk stuk lopen naar school en ik zie de koe aan het hek voor de winkel van de slager Wesselius[381]. ’Zeker slachten vandaag’, dacht ik en ging gewoon naar Leimuiden waar de protestanten kinderen ook een eigen school hadden. Die hadden meesters en juffen en geen nonnen. Daar zaten jongens en meisjes door elkaar in de klassen, ik zat op een meisjesschool en de jongens hadden vlakbij ook ’n school waar alleen meesters waren en geen nonnen. Wonderlijk toch hé?
Wanneer ik het trapje afloop zie ik dat de deuren van het slachtgedeelte dicht zijn en ik besluit toch eens te gaan kijken wat daar te zien is als de deuren weer open zijn gegaan. Soms als ik langs liep hoorde ik achter de deuren een vreselijk gekrijs van een geslacht varken, die achter de woning van de slager werden vetgemest om geslacht te worden. Naast de varkenshokken was er nog een hok waar ’n inmens grote ketel stond te pruttelen en dampen. ’Dat is vreten, joh’, zij Martin, de zoon van de veel te dikke slager. Ze hadden alleen maar jongens die allemaal mee moesten werken in de slagerij van hun vader.De darmen werden in de Ringvaart gespoeld en daar werden worsten mee gemaakt.
Alles moest ik zelf op eigen houtje ontdekken, want thuis speelde ik zelden, want er was niks om mee te spelen. M’n zus Gonnie speelde graag met poppen en maakte daar kleertjes voor, ik hield niet van poppen. Ik hield van hard lopen en van gymen en touwtje springen. Ik kon het hardste lopen van iedereen op de dijk. Ze noemden mij wel eens Fanny Blankers-Koen, terwijl ik niet eens wist wie dat nou eigenlijk was, maar goed, het klonk leuk.

De bouw van de nieuwe Leimuiderbrug naast de oude draaibrug. Op de achtergrond het Spoorhuis van de oude Haarlemmermeer Spoorlijnen.
Thuis heette ik Thea maar Teun en Sijt Speelman noemden mij Ted of Tedje en zo kwam ik aan die bijnaam. Dus ik was een halve jongen, goed dat vind een kind - al zou die dat begrijpen - wel prima. De slager had ook ’n zoon van mijn leeftijd Cor genaamd en daar speelde ik wel eens mee en als zijn ouders wel eens even weg waren kwam ik soms in de kamer van onze slager. De vrouw van de slager was één van de liefste en hartelijkste mensen van die hele dijkgemeenschap. Altijd kreeg je nog een plakje worst, ook als het weekend of avond was. Dan riep ik ’Volluk’..en liep ze met me mee naar de winkel om een onsje boterhamworst te snijden. Soms liep ze binnendoor want de moeder van de slager woonde pal naast de winkel[384]. Die noemden wij opoe Wesselius, met haar hond Bobbie, een of ander boxer die haar metgezel was geworden,. Haar man heb ik niet gekend. Toch vind ik de afstand tussen de winkel en hun leef-woonhuis te ver, want vrouw Wesselius moet altijd eerst naar buiten om in de winkel te kunnen komen. Later zouden zij dat pand ook gaan bewonen, dan is opoe ter ruste gegaan. Ik hoor in gedachten nog Opoe Wesselius haar hond roepen met ’n hoge roepstem, die zo uit ’n opera-aria zou kunnen komen.
Ik kan mij nog heel vaag herinneren dat er huisjes stonden ergens achter de gewone dijkhuisjes, want villa’s waren er niet en zouden daar later ook niet tussen passen. Op de plek van mijn ouderlijk huis staat heel potsierlijk ’n robuuste villa. Ik heb me wel eens afgevraagd of die bungalow zich daar wel thuis zou voelen. Innerlijk was ik dan wat boos op de bewoners die ik redelijk goed kende. M’n zussen hadden het over v.Breggen, meer namen ken ik niet. Toch denk ik dat er nog meer huisjes stonden dan alleen van Breggen.
Eén van m’n zussen was vriendin met Leny Wesselius. Zij was de dochter of kleindochter van Opoe Heintje Wesselius van 374, later woonde Lenie of Leny in Burgerveen. Herinner me ook nog dat die twee samen wilden emigreren naar Zweden. Het zal wel de jeugdigheid geweest zijn vol nog met grote plannen, want het is er nooit van gekomen.
Ikzelf had ook wel ’n vriendin die de hele lagere schooltijd zou duren.. Daarna werd deze abrubt beëindigd doordat we naar verschillende scholen gingen. Zij woonde in Leimuiden
Onder het viaduct door kom je bij Willemstein[394], de ouders van mijn buurman Pleun. Die mensen heb ik nauwelijks gekend.
Dus ga ik even naar Kees Chardon mijn tweede grote vriend, na Piet vd Kamp, waar ik meerdere keren per week aanwip. Soms had ik ’n paar losse centen, stuiver of dubbeltje. Ik kocht dan wat droppen of caramels, hij verkocht ze per stuk. Als heel klein kind zag ik in de ochtenduren ’n wat oude man langslopen met ’n grote kar. Gebiologeerd keek ik hem altijd na, want hij zag er niet gewoon uit. Hij had een bochel en dat leek me vreselijk erg. Misschien kwam het daardoor dat ik terecht kwam bij Kees Chardon, die ik Ome Kees ging noemen. Ik praatte vaak met hem en ik vroeg ’m of ie ’t niet erg vond die bult op z’n rug. "Nee hoor"! zei hij, "ik heb er niet zo’n last van en doet ook geen pijn"! Ik mocht ooit van hem zijn snoeptent verven, ik had gevraagd of ik de buitenkant mocht verven. Ongelooflijk , bedacht ik in later jaren, dat hij ’n kind van ’n jaartje of acht, negen zijn tent laat schilderen. Hij werd weer als nieuw, zei hij mij. Hij verkocht wel meer als snoep hoor.! Er kwamen regelmatig klantjes binnen voor rookwerk of voor iets anders. Hij verkocht ook koffie. Ik zat dan de leesmap te kijken, daar zat ook ’De Lach’ in, met veel spotprentjes en moppen. Dierbare herinneringen heb ik aan Kees Chardon bewaard. In later jaren kwam ernaast ’n nieuwe moderne snacktent te staan, nadat het ouwe tentje van Kees tegen de vlakte was gegaan.
Het is dinsdagavond en ik lig in bed, beneden hoor ik de radio hard aanstaan. Ik kan alles horen..! "De Bonte Dinsdagavond Trein", met Hetty Blok. Herinner me ook de fam Doorsnee met al hun belevingen. Ik deed m’n best om niet in slaap te vallen, anders zou ik niet weten de volgende keer wat er allemaal gebeurd was. Hoeveel jaar dat geleden is, weet ik niet precies meer.
Soms mag ik bij de fam. Van den Heiligenberg[363] spelen, want zij vinden mij een zoet kind. De moeder ziet er wat streng uit,maar is heel aardig tegen mij. Ik weet dat zij trouw naar de kerk gaan, de kinderen zitten ook op dezelfde school als ikke. Zij hebben vier kinderen en hun vader is schipper. Hij heeft ’n grote schuit en is meestal de hele week van huis.
Achter hun huis hadden ze de hoogste schommel die je je maar bedenken kon. Ik kon urenlang schommelen . Tot boven de bomen kwam ik uit..! Wat ’n feest was dat voor mij..! Ik heb later vaak geprobeerd om thuis bij ons schuurtje zelf ook ’n schommel te maken, maar het lukte me nooit. De twee oudste dochters Els en Thea werden onderwijzeres, van de andere twee kinderen weet ik het niet. Misschien is Tonnie ook schipper geworden. In later jaren verhuisde de familie naar de Weteringdijk.
Even voorbij hen spelen we ook vaak en dan kom ik ze tegen bij het PTT Gebouwtje[360]. Daar waren mooie rekstokken om te gymmen. De houten deuren ervoor waren altijd gesloten, dus moesten wij wat klimmen om daar achter waar tegels lagen, te kunnen gaan spelen. Ik kwam er ook vaak alleen, dan ging ik hardlopen om het gebouwtje heen. Dan rende ik honderd rondjes erom heen. Het was niet vlak, het liep glooiend naar beneden, omdat alle panden gebouwd waren op de dijk. Als ik sla of spinazie ging snijden voor m’n vader, moest ik eerst een trapje aflopen
En zo kom ik ook aan het einde van mijn wandeling over de dijk.
Bas de ijsboer
Ja..ja..Het buurtje waar zo veel gebeurde...’n kind kijkt niet zo nauw..!
Alles wat daar als kind gebeurd is het belangrijkste wat er bestaat..
Wij woonden naast de fam.Speelman...wel te verstaan, de echte die getrouwd was met iemand van de familie Roubos uit Burgerveen. Hij heette Teun en had een prachtige motorfiets waar ik ooit eenmaal achterop mocht zitten.
De naam Roubos was voor mij als kind bijna zo belangrijk als roeien in de roeiboot met, wat ik nu zeg, Ouwe lieve Piet v.d. Kamp.
In Burgerveen woonden toen vele families Roubossen...dan noem ik alleen maar de naam van Bas Roubos, die op zondag bij de katholieke kerk stond te wachten met z’n ijsco-kar.
Wat duurde het toch vreselijk lang voordat hij zijn ronde door Leimuiden had gemaakt en eindelijk bij ons met z’n bel aan het stuur , of ’n gewone knijptoeter z’n motor afzette en wachtte op klantjes. Ik zat dan te wachten op het houten bankie voor het huis, ’n beetje kijken intussen naar de bootjes die voorbij voerden. De rest deed er niet zo veel toe..
Het ging toch alleen maar om ijs..?
Dan kwam dan eindelijk Bas Roubus, die al helemaal niet katholiek was, -maar dat maakt voor lekker ijs toch niet uit-, bij ons langs ! Hij had het lekkerste ijs van de wereld..Sierkan ijs..!!! Met dat mooie papier erom heen en dan moest je er kaakjes omheen doen na het uitpakken.
Dat was wat telde en als ik de laatste regels van de priester had gehoord "ieta mita est", wist ik dat de kerkdienst bijna voorbij was en dat Bas daar buiten geduldig stond te wachten met z’n ijskar. Ik moest dan nog een heel eind lopen naar de dijk maar ik wist dat als ik thuis kwam ik nog lang zou moeten wachten tot ik Bas in de verte eraan zag komen met z’n kar.
Wat was het mooie van Bas Roubos...? Als je twee ijsjes kocht, kreeg je altijd kaakjes extra van ’m.. Het waren ijsjes die één dubbeltje kostte per stuk..en dàn nog kaakjes extra krijgen..? Hij verkocht ook bekertjes met lepeltjes erbij, maar die waren duur..vijfentwintig centen per stuk. Dat gebeurde hoogst zelden, als kind waren die van ’n duppie het lekkerst.!

Voor mij was Bas belangrijker dan God of de pastoor. De kerk stond nabij Rijnsaterwoude waar het mij als kind leek, dat alleen boeren daar woonden die vlakbij de kerk op het schoolplein hun koetsen met paarden daar stalden. Kinderen uit mijn klas die uit Rijnsaterwoude en Bilderdam kwamen waren meestal gezond en blozend met van die appelwangen.
Als we gym kregen met lange broek aan, want het was ook ’n nonnenkloosterschool, die niet hielden van blote beentjes van kinderen, hadden de meisjes met appelwangetjes altijd wit gesmeerde gympjes meegekregen van thuis. Ik dacht altijd aan tandpasta gympies.
Maar wist ik veel... we hadden thuis niet eens tandpasta in huis...laat staan ’n tandenborstel.
’n Kind denkt anders dan volwassenen, ik zou hopen dat ouders dat ’ns zouden begrijpen.
Kinderen klagen zelden, ouders zo verschrikkelijk vaak.. vooral tegenwoordig.
Doch ik schoot even de tijd voorbij..ik ben weer terug in de tijd en ik probeer de roeispanen rakelings langs het water te laten gaan zonder te spatten. "Want dan", zei ome Piet, "kun je pas écht goed roeien.."!
Het Spoorhuis
Jammer dat ik zo weinig weet van het spoorhuis achter de dijk. Ik ben heel vaak in de winkel geweest wat ooit spoorhuis was geweest. Het heeft mij altijd geïntrigeerd wat daar ooit had plaats gevonden. Wel kan ik me herinneren dat er verschillende families boven het spoorhuis woonden. Of zij familie van vrouwtje Chardon en haar man Kees waren is mij onbekend.
Er schijnt ooit iemand in de Ringvaart te zijn gestapt om zich te verdrinken midden in de nacht, want mijn moeder huilde erom, welke vrouw dit is geweest weet ik niet. Ik dacht dat zij erboven woonde. Toen was ik nog heel klein.
De fam Husemeyer kwam daar vaak op bezoek, mogelijk was dit hun dochter. Ik speelde dan wel eens in het spoorhuis met Ellie Husemeyer. Ook weet ik nog dat er achter een stal was, waar geiten waren. Opeens schiet me te binnen de molen die er stond. Het was geen graanmolen, maar mogelijk een windmolen, of had dit te maken met het rijke verleden van het spoorhuis?
Op ’n dag was ik rijk geworden, want ik vond naast het spoorhuis heel veel papier geld, die ik uit ’n meertje ernaast opvistte. Mensen waren daar aan ’t werk geweest. Er lag daar een heel grote plas water in het zand, daar zag ik toen papieren liggen. Ik speelde nogal vaak alleen en het was mijn grote ontdekking..! Ik dacht alleen maar aan bergen snoep!! Al het geld wat ik kon bespeuren nam ik mee naar huis. Bij de petroleumstellen waar m’n moeder op kookte spreidde ik ze allemaal uit om te drogen, want ze waren kleddernat. Of mijn moeder toen niet thuis was, is mistig en wazig. Toen alles droog was geworden ging ik aan vrouw Chardon vertellen dat ik zoveel geld had gevonden. Zij vertelde mij dat het geld niets meer waard was, maar ik kon bij haar er toch veel snoep van kopen. Ik was verzot op snoepen.. Werkelijk weet ik niet meer of dit Duits geld is geweest, want ik begreep natuurlijk niks van de oorlog die er was geweest. Mogelijk was ik ’n jaar of zeven-acht. Nu weet ik , dat er in de oorlog daar Duitser gelegerd waren, hadden zij het spoorhuis ook ingenomen? Voor mij een vraagteken..!
Bij Moes Kamp in het Café
Heel vaak ben ik als kind in het café van Moes v.d. Kamp binnen geweest. Meestal om m’n vader te roepen dat ie thuis moest komen. Waarom ikke zo vaak..? Omdat ik hield van de wat bedomte rokerige omgeving. Ook omdat Moes Kamp of één van de klanten zei, "geef dat meisie effe ’n reepie van me...!" Het zilverpapier nam ik mee naar school, dat was dan voor de arme zwartjes in Afrika, waarover de nonnen veel vertellen en over de missionarissen. Die daar in de oerwouden het verhaal van Jezus vertellen in ruil voor kraaltjes en spiegeltjes.Dus haal ik thuis voorzichtig het zilverpapier eraf en vouw het netjes op. Ik ben wat verlegen als ik het café binnen ben, dan loop ik naar m’n vader om hem de boodschap van moe te brengen. Ik draal dan wat totdat iemand begint over ’n reepie, soms is het Moes Kamp zelf, die de kerels aanmaant om het kind wat te geven. In later jaren zou niemand achter de tap aan Moes Kamp kunnen tippen, want het was ’n dame die alleen maar scheen te passen in het kleine wat rokerige hok, waar ook dikke sigaren werden gerookt. Die grappen maakte met de kerels die daar kwamen.
Dan heb je Henkie van Vliet, de bloemenkoopman die met z’n auto in de berm vlakbij boer Ooms stond. Omgeven door emmers vol met bloemen. Henkie was vaste klant, hij reed toen ’n zwarte vierkante Citroën die je nu nog wel eens ziet bij de oldtimers. Het kan ook ’n ander merk zijn geweest, maar ik zie ’m in gedachten voor de kastanjebomen staan. Z’n vrouw Nel zou later de tapdame worden wanneer Tinie de dochter van Moes Kamp wegens ziekte niet meer kan werken.
Dan had je de vertegenwoordiger die uit omgeving Langeraar kwam. Die kwam alle dagen op hetzelfde tijdstip tegen het einde van de middag bij Moes Kamp. Het was ’n wat dikbuikige kerel die sigaren rookte. De naam is me ontschoten helaas.
Er wordt daar meestal gekaart, ik denk dat ze klaverjassen. Soms zie ik ook ome Piet v.d. Kamp binnen zitten, rustig z’n pijpje te roken. Als ik op het bankie voor het café naast ome Piet ga zitten, loop ik vaak naar de ramen toe om stiekem binnen te kijken. Ik kijk wie er allemaal binnen zitten en het geeft me dan een warm gevoel daar de mensen lekker binnen te zien zitten bij Moes Kamp.

Café Ruimzicht (vh Spoorzicht) later in 1980 (uit verzameling St Meer-Histori)
Buurtbewoners zie ik er nooit binnen zitten, de klanten komen uit de wijde omgeving. Als ik m’n vader moet gaan roepen en ik ben daar binnen, wil ik daar ook blijven, maar na de reep moet ik uiteindelijk toch weer naar huis gaan.
In wat later jaren ontmoet ik ook mensen uit Nieuw Vennep, Rinus Bakker, die chef is bij de Dentex kantfabriek.met z’n vrouw, dan Theo Koomen die altijd met me wil dansen. Soms gaan we met een groepje naar Puck, het Kiprestaurant aan de Huigsloterdijk.
Ik ben dan inmiddels een tienermeisje en ik onmoet in het café vele potentiële huwelijkskandidaten. Eéntje komt uit Langeraar en heet Daan van Laan. M’n vader vindt hem wel geschikt voor me, maar ik vind hem veel te oud voor mij. Op ’n keer mag ik achter het stuur ’n stukje rijden richting Sassenheim en weer terug, daar is het bij gebleven want ik werd meestal op de verkeerde jongens verliefd. Frank Schijf van de Weteringdijk ( of is dat nog Leimuiderdijk?) van het grond-transportbedrijf vond ik hartstikke leuk. Doch hij trouwde later met ’n oud klasgenootje van mij Truus Hoogeboom uit Oude Wetering. Wie er ook vaak kwam was Pank Vis, of hij werkelijk zo heette weet ik niet. Hij was een vishandelaar en dronk graag daar z’n neutje.’n Grote gezellige dikke kerel die van Oude Wetering kwam of van de Weteringdijk.
Het wordt steeds drukker in het kroegje, dat komt vooral doordat Dirk en Dit Baartman de nieuwe eigenaars zijn geworden van het andere café naast ons. Daar is het tegenwoordig heel druk, doordeweeks het truckcafé en in het weekend komen daar veel jongelui uit de omgeving. Uit Oude Wetering, Leimuiden, Nieuw Vennep en ook uit Langeraar en Roelofarendsveen etc.
Dat is nog vóór de jaren van Piet Smit in Café Ruimzicht. Ik heb nog wat maanden gewerkt bij George Kennis om voor de kinderen van hem te zorgen als meisje in de huishouding na het overlijden van z’n vrouw. Ik woonde er tenslotte vlak naast. George wenstte ’n nieuwe partner, maar ik had daar geen oren naar en ook het werken bij hem ging voorbij.
In het café van Baartman (voorheen Colijn) kom ik alleen om rookwerk of gevulde koeken te halen, ik durf daar niet alleen iets te drinken te nemen. Het zijn dan nog steeds de jaren dat ik zoveel last had van blozen. Bij v.d.Kamp voel ik mij thuis omdat ik daar zo vaak als kind binnen ben geweest. Ook ken ik Nel van Vliet goed die daar toch wel lang heeft gewerkt. Later zou ze trouwen met Rinus van de Dentex Kantfabriek nadat Rinus weduwnaar is geworden.Doch alles gaat ’n keer voorbij....
Als de wereld groter wordt dan Leimuiderbrug
Ik ga vaak dansen in Uithoorn bij de Rijk. Daar ga ik met de bus naar toe op zondagmiddag. Toch pas ik daar nooit echt tussen, ik ga beseffen dat ik wat anders ben dan de jongelui die daar komen, maar ik dans zo vreselijk graag en voel me van binnen altijd maar zo anders en zo inmens alleen tussen al die jongelui. Ik werk hier en daar in de huishouding als dienstmeisje. Bij Hotel Den Uil aan de Aalsmeerderdijk (vlakbij de Bennebroekerweg) heb ik jarenlang gewerkt en met de dochter Karin raakte ik bevriend, totdat ik geen opslag kreeg en ik daar weg moest van m’n vader.Ik leerde daar de horeca kennen, de kelners en de kok van het toen wat deftige Hotel. Jaren later zou ik zelf het horeca-diploma behalen. Ik heb een snackbar annex broodjestent gerund in Roelofarendsveen, leerde veel mensen kennen, leerde ook wat er voor kwam kijken om ’n zaak te runnen. Later heb ik in diverse snackbars gewerkt om, toen ik gescheiden was en vier kinderen moest grootbrengen, wat geld erbij te schnabbelen.Ik heb ook vaak als koffiedame gewerkt oa bij de Spoorwegen toen het nieuwe rangeerterrein werd aangelegd vlakbij de Bennebroekerweg en ik de eerste rit mocht meemaken met de directie van de Spoorwegen in zo’n ouwe "Loc". Nog wat jaartjes bij de Firma Piet Vermeer als koffiedame op verschillende lokaties in de directie-keten.
In nog later jaren werkte ik in de wijde omgeving van Haarlemmermeer als werkster, hier en daar ’n ochtendje of soms ’n hele dag. In Kudelstaart heb ik nogal wat werkhuizen gehad, huizen die mooi gelegen waren aan de Westeinderplas, waar ik als kind zo menig uurtje had rondgedobbert in ’n roeibootje via binnenslootjes tussen de rietlanden de "Poel" op. Waar ik roeien leerde van Ome Piet v.d. Kamp de man van Moes Kamp. Hoe ik leerde te roeien als je maar één riem had om te roeien. Dan liet je hem als roer fungeren los op het bootje liggend. In die smalle slootjes kon je niet normaal roeien met 2 riemen.
Ik ken de Haarlemmermeer redelijk goed, want het werk wat ik deed liet mij op nogal wat plekken in de wijde omgeving gaan.
Bv. Bij Klaas Mantel op de Grote Poellaan, waar ik in de huishouding ging werken en later dook ik de kassen in om cactussen in doosjes te pakken.
Voorbij de Aalsmeerderbrug aan de dijk ging ik werken bij Boeder, die had ’n klein machine fabriekje.
Nog ’n poosje in de stafkantine van onze oude glorie de "Fokker" op Schiphol.
Na de Leimuiderdijk ging ik wonen aan de Venneperweg, daarna Rijsenhout. In Hoofddorp tegenover de Arnoldushoeve woonde ik ook, vlak naast de boerderij van van Wijk.
Lang woonde ik in Nieuw Vennep, allereerst ’n tijd in de nieuwbouw van Linquenda en later in de Bosstraat.
Ik keerde weer terug naar Hoofddorp en belandde in de Boslaan met de mooie treurwilgen voor de deur en waar je de zwanen rustigjes voorbij zag peddelen.
En als u wilt weten hoe het mij is vergaan - want nieuwsgierigheid is de meest normale eigenschap van de mens - ik ben Psychologische Astrologie gaan studeren in Amsterdam, ook ging ik gedichten schrijven . Schilderen deed ik de afgelopen jaren en in mijn appartement lijkt het wel wat op een kunstgalerie. Schilderstukken waarbij vooral de vaak felle kleuren er veel toe doen. De pc is ’n grote hobby geworden en ik leef rustig alleen in ’n mooi appartement in Roermond. Niet in het centrum maar er vlak buiten.
Ik groet iedereen die net als ik iets met de Haarlemmermeer heeft...De liefde voor polders, rietlanden en water..water...water..en z’n oorspronkelijke bewoners niet te vergeten..!
Nawoord
Mijn belevingen in de jaren dat ik opgroeide vlak na de oorlogsjaren wil ik postuum opdragen aan mijn vader. Die ik beter leerde kennen in de jaren dat ik wat levenservaring achter de rug had. Toen was hij er al niet meer, als je zelf volwassen en wat wijzer geworden bent, moet je het toch doen met je eigen inzichten en overwegingen. Mijn oudere zussen hebben mijn vader in een wat andere tijdsperiode meegemaakt dan ik. Zij hebben ook herinneringen aan de oorlogsjaren. Ik moet het doen, - niet met de verhalen van hen-, want ik ken hun verhalen niet. Toen zij al getrouwd en gesetteld waren, leefde ik met mijn vader en de jongste in het huisje aan de dijk. Daar kwamen wel eens vroegere vrienden op bezoek en hoorde ik oorlogsverhalen, waar m’n zussen geen weet van hebben. Het waren soms heldhaftige verhalen van kerels die hun gezin te eten moesten geven. Die op hun eigen wijze en mogelijkheden tegen de bezetting vochten van de Duitsers. De mannen konden er toen vrijmoedig over spreken zonder de beklemming en angst voor de gevolgen van hun daden.
Als jong meisje genoot ik van de verhalen, niet eens beseffend wat er zich werkelijk had afgespeeld in de oorlogsjaren. Er kwam dan een kruik jenever op tafel en werden de kleine glaasjes gevuld.
Bij de oude Kanaalbrug heeft zich veel afgespeeld. Ik was toen aan de tafel getuige van de waarheid, die nooit aan de oppervlakte zou komen omdat ’t verhalen waren die geen lintje of speld mochten verdienen. Stille helden die geleerd hadden te zwijgen wanneer dat vereist was. Die hun geheimen met zich mee zouden nemen in het graf.
Ook deze mannen wil ik hierbij mijn respect geven, ook al is het vele jaren later in de tijd en leven die mensen niet meer.
Ik moet denken aan de woorden, "Echte helden spreken zelden"!
Theadora is ook nog dichteres:
Kinderen van toen
Weet je nog hoe het
was daar op de dijk
het lange hoge gras
de geur van hooi
prikkelend in je neus
je dacht niet aan
de koe of boer
maar het plekje
dat je zag in de
hoop niet te horen
"je bent erbij,
Fientje, Els nu jij"!
we lachten want
het hoorde erbij
kinderen van toen.
Weet je nog thuis
in de keuken met
blauw geblokt zeil
eens per week
allemaal in de teil
piepers van de boer
’n handje met sla
soms ’n stukje vlees
van de koe die
gisteren nog stond
bij het hek met
touw om z’n nek.
De kinderen van
toen de moderne tijd
de vader te streng
fatsoen voor jaren
want je waagde het
niet te klagen en
je te misdragen
ik ben hier de
baas in huis
heb je dat begrepen
"ja Pa, ik zal het
nooit meer doen ".